‘Ik wil leren om dokter te worden in de huishoek’

.

Vorig jaar hing er wekenlang een lijst op de deur van de klas; een lijst met antwoorden op de vraag wat de kinderen dat jaar zouden willen leren. Gijs vertelde dat hij wilde leren om dokter te worden in de huishoek. Inderdaad was hij vaak te vinden in de huishoek waar hij altijd meteen de plastic handschoenen opviste uit het laatje met doktersattributen. Isa wilde leren toveren. Veel kinderen wilden leren om netjes binnen de lijntjes te kleuren, ze wilden letters leren of goed leren luisteren.

De kinderen hadden enthousiast antwoord gegeven op de vraag. En je bewust worden van wat je leren wilt past goed binnen het ‘Actieve Didactische Instructie Model’ en ‘doelgericht’ onderwijs. Dus zou het de ‘leeropbrengsten’ moeten verhogen. Toch bleek Sara helemaal niet bezig met tussen de lijntjes kleuren, ze wilde vooral snel klaar zijn om zoveel mogelijk tekeningen te kunnen maken. Isa wilde misschien wel leren toveren maar het was geen enkel probleem dat ze het na twee maanden nog steeds niet kon. Of misschien kon ze het eigenlijk al lang?

Er schuurde iets. Wat betekent “leren” eigenlijk voor jonge kinderen. Hebben kinderen en leerkrachten het wel over hetzelfde als ze het begrip “leren” gebruiken? Voor de meeste leerkrachten is “kinderen iets leren” het hart van hun werk. Daarvoor komen ze naar school. Maar kleuters? Wat hebben zij voor plannen als ze de klas binnenstappen? Waarvoor gaan zij naar school?

Afgelopen zomer las ik een onderzoek van Y. Colliver & M. Fleer: I already know what I learned dat gaat over juist het perspectief van jonge kinderen op leren. Niet zomaar leren, maar “leren door spel”. Het idee dat jonge kinderen leren door te spelen is wijdverbreid maar hoe de kinderen daar zelf over denken vragen we ons eigenlijk nooit af. Al lezend viel alles op zijn plek. Dit was waar ik maar niet de vinger op kon leggen.

In het onderzoek werd, na een korte introductie over leren en spelen, aan 28 twee- tot vijfjarigen gevraagd wat ze leerden van een bepaalde (op film vastgelegde) speelsituatie. Het commentaar van de kinderen op 638 spelepisodes werd geanalyseerd en liet zien dat zelfs de jongste kinderen al een autoriteit zijn op het gebied van hun eigen leren. Het perspectief van jonge kinderen op “leren” verschilt wel duidelijk van het perspectief van volwassenen. Toen een begeleider aan de driejarige Daniella vroeg wat ze leerde toen ze een schat aan het begraven was, antwoordde ze overtuigd: ‘piraat’. De begeleider herhaalde haar vraag: ‘wat leerde je?’ Iets minder overtuigd herhaalde het meisje haar antwoord waarna de begeleider nog eens vroeg: ‘je leerde piraat, wat bedoel je?’. Toen bleef het meisje stil, keek naar de grond, schuifelde met haar voeten en friemelde met haar handen. Daniella en haar begeleider leken een andere taal te spreken.

Voor de meeste volwassenen staat het begrip “leren” voor het verwerven van nieuwe kennis en/of vaardigheden. Daarbij ben je je er vooraf min of meer van bewust dat je iets nog niet kunt of weet. En je constateert terugkijkend hoe goed het is gelukt om dat gebrek aan kennis en vaardigheden op te lossen. Een jongetje dat zegt dat hij leert om thee te maken terwijl hij een theezakje in het water doet en dus duidelijk al weet hoe je thee maakt, denkt anders over leren. “Leren” betekent voor jonge kinderen niet iets nieuws weten of kunnen. Het gaat niet om het verwerven van kennis en vaardigheden; het leren van jonge kinderen draait veel meer om het deelnemen aan een (culturele) activiteit. Terwijl het volwassen leren individueel is, draait het leren van kinderen om het (kunnen) participeren in de groep. Jonge kinderen hebben al hun voelsprieten uitstaan om op te pikken hoe ze kunnen meespelen. Wat zijn de regels van het spel? Hoe kun je meedoen?

In hun commentaar op de verschillende spelepisodes bleken kinderen steeds de regels van het spel te benoemen. En niet zomaar regels, steeds ging het om de hoofdregel: The Aim of the Game. Toen Daniella in het onderzoek antwoordde dat ze leerde ‘piraat’ te zijn, was duidelijk dat ‘een piraat zijn’ het doel van haar spel was. Regels zoals; een piraat zoekt een schat, vaart op een schip, heeft een zwaard, waren onderdeel van dit hoofddoel: een piraat zijn. Zonder dit doel zou het spel weinig betekenis hebben gehad voor Daniella. Sterker; weten hoe je een piraat wordt, maakte het voor Daniella mogelijk mee te doen aan het spel. Het antwoord ‘piraat’ was een perfecte samenvatting van alle grote en kleine regels over hoe je een piraat speelt in een verbeelde wereld.

Is het belangrijk dat leerkrachten weten wat kinderen denken te leren van hun eigen spel? Dat ze weten wat hun intenties zijn als ze spelen? Of is het zo dat leerkrachten eigenlijk beter weten wat jonge kinderen leren dan de kinderen zelf?

In het onderzoek wordt een speelepisode beschreven waarin Bella en Gwen fluisterend potjes en pannetjes vullen met zand terwijl op de achtergrond een groepje grote jongens wild rond rent. In haar observatie constateert de leerkracht dat de meisjes veel fijn-motorische vaardigheden gebruiken. Bella pakt het zand zorgvuldig tussen haar vingertoppen en laat het voorzichtig in het pannetje glijden. Zachtjes praten Bella en Gwen over hun kookverhaal en bijna als vanzelf leren ze de eigenschappen van nat en droog zand kennen terwijl het in potjes van verschillende grootte glijdt. Om aan te sluiten bij dit leren zou de leerkracht kunnen besluiten de sensomotorische ervaringen uit te breiden door meer materiaal aan te bieden. Maar de meisjes zelf zeggen iets heel anders: ze hebben geleerd hoe ze kapitein Hook dood kunnen maken want hij is slecht. Ze doen dat door gif te maken van kruidig eten en sterke koffie en ze bedenken waar het geurige eten moet staan om kapitein Hook te verleiden tot een hapje. In het spelverhaal verbinden de kinderen hun kennis over de reële wereld met hun verbeelding, steeds met het “hoofddoel” in hun achterhoofd. Op zich een prestatie van formaat. Als je dit weet als leerkracht zou je dan op een andere manier aansluiten bij het spel van de kinderen?

Als ik terugdenk aan de “wat-wil ik-leren” lijst op de deur met het idee dat het leren van de kinderen draait om het kennen van de regels om te kunnen deelnemen aan een activiteit, lees ik het heel anders. Sara hield van tekenen. Ze had begrepen dat de praktijk van het naar school gaan draait om iets goed kunnen. Goed tekenen is tussen de lijntje kleuren. Dat was ze aan het doen als ze koos voor de tekentafel op school. Net zoals Isa vooral aan het spelen was dat ze toverde of dat nu in de huishoek, aan de knutseltafel of al tekenend was.

Voor ons als leerkrachten is dat nog een hele wereld om te ontdekken.