Heel veel voorlezen!

decoration_heks

De boze heks is ziek. Ze kan niets meer, zelfs het toveren lukt niet. Daarom moeten de andere dieren in het bos haar voor één keer helpen. Maar Gijs gelooft er niets van. ‘Ik heb dat boek wel eens eerder gelezen. En het is altijd een list. In het volgende verhaal kan ze gewoon weer toveren, dan tovert ze je in een dennenappel en zo, dan heb je er heel veel last van.’ En inderdaad als ik de volgende dag verder lees uit het boek van Hanna Kraan snerpt het ‘oei, oei, oei, oei!!’ weer vervaarlijk door het bos. Lore is die dag de hulp en zit mij van dichtbij met grote ogen aan te kijken. Als de boze heks aan het eind van het verhaal nog een keer in woede ontsteekt springt ze op. Vlak voor me danst ze heen en weer, duikt weg, maakt opgewonden gebaren en roept ‘neehee, nee!’ Pas als alle dieren veilig samen appeltaart eten komt ze weer zitten. Met een mengeling van opwinding, angst en genot vertrouwt ze me toe dat ze dacht dat ík de boze heks was. ‘Echt, echt waar. Ik dacht dat je het echt was en mij zo –oei, oei, oei!- wilde pakken!’ Ondertussen duikt ze opgewonden lachend en springend nog een keertje weg.

Als ik dit later, tijdens de eerste wandeling in mijn pas begonnen herfstvakantie, vertel moet ik denken aan een herinnering uit mijn eigen schooltijd. Ik zit met alle kleuters op een mat en midden in de klas staat een grote, massieve trap, hij komt tot aan het plafond. Die trap is net zo werkelijk als de andere kinderen, het lokaal en de juf. Die juf gaat onderaan de trap staan en roept omhoog: ‘Kaatje, ben je boven?’ Bovenaan de trap verschijnt een soort Saartje met een zwarte jurk, een wit schortje en een kapje op haar hoofd. Ze zegt: ‘Ja, mevrouw’. ‘Wil je wat beloven?’ ‘Ja mevrouw.’ ‘…..’ Nog steeds zie ik het hele tafereel meteen voor me als ik aan dit versje denk. Of hij dit herkent, vraag ik mijn lief. ‘Nee, zoveel fantasie heb ik niet’, antwoord hij meteen. Maar dan, na even nadenken: ‘…. of toch wel. We gingen vroeger eens naar een boerderij. Ik herinner me dat er in de stal een geit stond die kon praten. Misschien vroeg de meester iets aan die geit, misschien gaf hij ook antwoord. In ieder geval hoorde ik uit de mond van de geit een antwoord komen, met een soort geitenstem.’ Hij glimlacht bij de herinnering.

Fantastisch eigenlijk, dat kinderen dat kunnen. Verhalen maken, naar verhalen luisteren, in die verhalen geloven en ze helemaal voor zich zien. Zou dat rond een jaar of 2 beginnen? Een auto die de hoek omgaat. Een poes waarvan het etensbakje omvalt. En dan steeds ingewikkelder. Bij 4 en 5 jarigen gaat het vaak moeiteloos. De grens tussen verhaal en werkelijkheid is nog vaag en realiteit en fantasie lopen voortdurend in elkaar over. Alhoewel ze toch weten: heksen bestaan alleen in verhalen en als het boek dicht is kan juf niet meer toveren. Ze hebben al geleerd dat je in je verbeelding kunt spelen met ideeën, dat onmogelijke dingen in je gedachte toch kunnen bestaan, hoe het is om iemand anders te zijn en hoe je zou kunnen reageren als de boze heks woedend wordt omdat je hebt gezegd dat je wilde dat ze wegwaaide.

Ieder kind zou dus veel moeten worden voorgelezen. Niet alleen omdat het dan een grotere woordenschat krijgt of een betere taalontwikkeling of omdat het dan sneller en beter leert lezen. Maar ook of vooral om al die andere dingen!

..

boze heks

.. 

Jan zei het altijd zo: ‘Heel veel voorlezen en verder met rust laten!’ Onze kinderen hebben ervaren hoe heerlijk dat was. Vele jaren vol genoeglijke, spannende voorlees-uren lang. Van peuters die boos of verdrietig zagen hoe een andere poes zomaar het eten van Dikkie Dik opat tot 10 en 12 jarigen die in een vakantiehuisje uren luisterden hoe Frodo uit ‘In de Ban van de Ring’ zijn queeste volbracht.