De eerste dagen van het nieuwe schooljaar

IMG_0549

Hij is perfect. Twee lange oren, twee paar slap hangende poten, waarvan een van de uiteinden altijd precies in je handpalm past terwijl de rest van het zachte konijnenlijf zich moeiteloos plooit. Een hoofd dat iedere uitdrukking aan kan nemen. Een gekruld verwassen vachtje. En hij heet Karel. Dat weten alle juffen van de BSO en zijn broertje en de vriendjes. Maar ik nog niet want Karel is van de 4 jarige Ties die nog maar net op school zit. Vier dagen lang verdween Karel ’s ochtends samen met de jas in de luizenzak aan de kapstok om pas weer gevonden te worden als we naar huis gingen. Maar op vrijdag hangt ‘ie ineens op de stoel naast Ties. Die staart voor zich uit en krult zijn hand gedachteloos om het konijnenpootje. De hele week heeft hij vriendjes gemaakt, puzzels uit de kast gepakt en in sneltreinvaart gelegd op het daarvoor bestemde tafeltje, in de zandtafel gespeeld, geleerd wanneer je in de kring moet luisteren en wanneer je zelf iets mag zeggen en geprobeerd of hij toch ondanks al die regels de aandacht kan krijgen af en toe. Maar nu is hij moe en mag Karel even op schoot. Als Karel voor de derde keer verdwenen is zeg ik dat ook Karel misschien wel moe is. ‘Ja’, antwoord Ties, ‘als ik moe ben is Karel ook altijd moe’.

Ook ik heb het gevoel dat het schooljaar deze keer erg dynamisch begint. Naast de veranderde samenstelling van de groep waarin iedereen weer zijn plekje moet vinden, de nieuwe ouders die je wil leren kennen en de net weer even andere collega’s, beginnen we dit jaar met het werken met de methode Kleuterplein en besteden we ook nog met de hele school aandacht aan de eerste ‘Gouden Weken’. Na afloop van mijn eerste werkdag vergaderen we lang over de tentoonstelling die we over het project Bouwplaats willen inrichten in de plaatselijke kunstuitleen. Ik voel me weer helemaal terug in een volle, rijke en enerverende baan. En net als de kinderen heb ik ook nog een leven thuis met dit keer een zoon die naar Toronto vertrekt om daar een half jaar te gaan studeren. Een beetje anders dan de vierjarige die voor het eerst naar school gaat maar voor moeders misschien ook wel weer heel erg hetzelfde. En dan …. Is het domme pech? Struikel ik over een boomstronk en breek mijn pink.

Als ik de tweede week met mijn pijnlijke hand en halve arm in het gips de klas in kom merk ik pas echt wat er allemaal op je af komt als je een kleutergroep binnenloopt. Terwijl de invalster de groep runt stel ik de kinderen gerust. ‘Nee, mijn vinger is er echt niet af’. ‘Dat gebeurt alleen als je dood gaat’, oppert de net vierjarige Jill terwijl ze onverstoorbaar verder tekent, ‘dan valt je hand eraf en je been en je voet. Dan val je helemaal uit elkaar en dan ben je dood.’ ‘Nee hoor, alle mensen die ik dood zag waren nog helemaal heel.’ Dan komt Dries nog even terug: ‘Maar ik snap het niet, het was toch helemaal blauw, waar is het blauwe dan? En wat zit er onder het gips? En hoe is het dan precies gebeurd?’ ‘Gelukkig kan je niet je mond breken’, lacht Storm, ‘dan zou er allemaal gips om je mond moeten en dan kan je niet meer eten.’ Een groepje meisjes bedenkt wat ik allemaal niet kan: een broodje eten, eten koken, de knijper van de kalender een dag verder zetten, veters strikken … Ik krijg prachtige tekeningen (om te lenen want ze zijn wel erg mooi) en heel veel vlinderkusjes en aaitjes. Annelotte staat mij eerst van een afstandje te bekijken, dan komt ze dicht bij me zitten en vertelt voor het eerst alles over de ziekte van haar moeder. Ze verzekert mij dat ze me overal mee zal helpen en ze strijkt zachtjes over mijn arm. ’s Middags geeft ze me haar enorme dolfijnenknuffel. ‘Je moet hier en hier goed ruiken want daar is waspoeder want er was verf opgekomen’. Ondertussen gaat alles door, de invalster leest voor in de kring en Ties, alweer moe op alweer een vrijdag, kijkt een beetje glazig voor zich uit. Zijn ogen glijden langs de kalender met de dagen van de maand. Ineens klaart zijn gezicht op, dwars door het verhaal roept hij: ‘We zijn bijna klaar! We hoeven er nog maar eentje en dan zijn we klaar!’ Wat hij zich daarbij voorstelt weet ik niet precies maar vast niet dat hij tussen de middag toch moet overblijven. Als alle kinderen naar buiten zijn zit hij zachtjes te snikken. ‘Waar is Karel?’ vraag ik. ‘Pak ‘m maar uit je luizenzak’. Dat helpt, even zit hij stil met Karel op zijn stoeltje. Dan is hij er weer en stort hij zich opnieuw vol energie in het woelige kleuterklas-leven. Een klein alledaags wonder; een vierjarig jongetje dat een lapje stof zo tot leven kan brengen dat het al zijn gevoelens spiegelt en hem alle steun geeft die hij nodig heeft. En soms zou je willen dat je nog even ook een Karel had.

Daan Roosegaarde liet gisteren in Zomergasten zien hoe een stuk plat plastic door de warme lucht van de metro verandert in een kwispelende blije beer-hond. Buiten dat het in al zijn eenvoud en helderheid een mooi kunstwerk is, is het ook hetzelfde wonder als een kleuter en zijn knuffel. Want je doet het ook als kijker; een stuk plastic bezielen, of je nu een kind bent of een volwassene.